Job 40:3-14 Statenvertaling (SV1750)

3. (39:36) Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide:

4. (39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond.

5. (39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren.

6. (40:1) En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:

7. (40:2) Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.

8. (40:3) Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?

9. (40:4) Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?

10. (40:5) Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!

11. (40:6) Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!

12. (40:7) Zie allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats!

13. (40:8) Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!

14. (40:9) Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben.

Job 40