2. Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden?
3. Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt slappe handen gesterkt;
4. Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;