Job 38:34-41 Statenvertaling (SV1750)

34. Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke?

35. Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij?

36. Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven?

37. Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels nederleggen?

38. Als het stof doorgoten is tot vastigheid, en de kluiten samenkleven?

39. (39:1) Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen?

40. (39:2) Als zij nederbukken in de holen, en in den kuil zitten, ter loering?

41. (39:3) Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen, omdat er geen eten is?

Job 38