22. Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?
23. Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
24. Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.
25. Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre.
26. Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
27. Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten;
28. Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.
29. Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?
30. Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.
31. Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.