6. Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.
7. Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
8. En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
9. Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.
10. Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
11. Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.