Job 24:2-6 Statenvertaling (SV1750)

2. Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.

3. Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.

4. Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.

5. Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.

6. Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.

Job 24