Job 24:11-22 Statenvertaling (SV1750)

11. Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig.

12. Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.

13. Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.

14. Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.

15. Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.

16. In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.

17. Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.

18. Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.

19. De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben.

20. De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout.

21. De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds.

22. Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker.

Job 24