17. Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan?
18. Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij.
19. De rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige bespotte hen;
20. Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft.
21. Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen.
22. Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.