2. Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.
3. Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.
4. Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?