15. Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?
16. Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.
17. Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn!
18. Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;