1. De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen, en zat van onrust.
2. Hij komt voort als een bloem, en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw, en bestaat niet.
3. Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U.
4. Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet een.
5. Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal;