7. Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?
8. Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen.
9. Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao.
10. Uw wangen zijn liefelijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren.
11. Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes.
12. Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk.