15. En Mahalal-el leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Jered.
16. En Mahalal-el leefde, nadat hij Jered gewonnen had, achthonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
17. Zo waren al de dagen van Mahalal-el achthonderd vijf en negentig jaren; en hij stierf.
18. En Jered leefde honderd twee en zestig jaren, en hij gewon Henoch.
19. En Jered leefde, nadat hij Henoch gewonnen had, achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
20. Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd twee en zestig jaren; en hij stierf.
21. En Henoch leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Methusalach.
22. En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach gewonnen had, driehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
23. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaren.
24. Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam hem weg.
25. En Methusalach leefde honderd zeven en tachtig jaren, en hij gewon Lamech.
26. En Methusalach leefde, nadat hij Lamech gewonnen had, zevenhonderd twee en tachtig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
27. Zo waren al de dagen van Methusalach negenhonderd negen en zestig jaren; en hij stierf.