Genesis 33:8-11 Statenvertaling (SV1750)

8. En hij zeide: Voor wien is u al dit heir, dat ik ontmoet heb? En hij zeide: Om genade te vinden in de ogen mijns heren!

9. Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe, wat gij hebt!

10. Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo neem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat ik uw aangezicht gezien heb, als had ik Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij genomen hebt.

11. Neem toch mijn zegen, die u toegebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam.

Genesis 33