19. En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon.
20. En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
21. En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina.
22. God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder.
23. En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen!
24. En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe.
25. En het geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land.
26. Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend heb.
27. Toen zeide Laban tot hem: Zo ik nu genade gevonden heb in uw ogen; ik heb waargenomen, dat de HEERE mij om uwentwil gezegend heeft.