18. Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen.
19. En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.
20. En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter.
21. En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland.
22. Voorts geschiedde het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles, wat gij doet.