14. Daarom noemde men dien put, den put Lachai-roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.
15. En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.
16. En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.