1. Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.
2. En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.
3. En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-el, en tussen Ai;
4. Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
5. En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.
6. En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.