Ezra 8:7-15 Statenvertaling (SV1750)

7. En van de kinderen van Elam, Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen.

8. En van de kinderen van Sefatja, Zebadja, de zoon van Michael; en met hem tachtig manspersonen.

9. En van de kinderen van Joab, Obadja, de zoon van Jehiel; en met hem tweehonderd en achttien manspersonen.

10. En van de kinderen van Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen.

11. En van de kinderen van Babai, Zacharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen.

12. En van de kinderen van Azgad, Johanan, de zoon van Katan; en met hem honderd en tien manspersonen.

13. En van de laatste kinderen van Adonikam, welker namen deze waren: Elifelet, Jehiel, en Semaja; en met hen zestig manspersonen.

14. En van de kinderen van Bigvai, Uthai en Zabbud; en met hen zeventig manspersonen.

15. En ik vergaderde hen aan de rivier, gaande naar Ahava, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesteren, en vond aldaar geen van de kinderen van Levi.

Ezra 8