Ezra 2:23-37 Statenvertaling (SV1750)

23. De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig.

24. De kinderen van Azmaveth, twee en veertig.

25. De kinderen van Kirjath-arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig.

26. De kinderen van Rama en Gaba, zeshonderd een en twintig.

27. De mannen van Michmas, honderd twee en twintig.

28. De mannen van Beth-el en Ai, tweehonderd drie en twintig.

29. De kinderen van Nebo, twee en vijftig.

30. De kinderen van Magbis, honderd zes en vijftig.

31. De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig.

32. De kinderen van Harim, driehonderd en twintig.

33. De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig.

34. De kinderen van Jericho, driehonderd vijf en veertig.

35. De kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig.

36. De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig.

37. De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig.

Ezra 2