Ezra 10:19-34 Statenvertaling (SV1750)

19. En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan; en schuldig zijnde, offerden zij een ram van de kudde voor hun schuld.

20. En van de kinderen van Immer: Hanani en Zebadja.

21. En van de kinderen van Harim: Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzia,

22. En van de kinderen van Pashur: Eljoenai, Maaseja, Ismael, Nethaneel, Jozabad en Elasa.

23. En van de Levieten: Jozabad, en Simei, en Kelaja (deze is Kelita), Pethahja, Juda en Eliezer.

24. En van de zangers: Eljasib; en van de poortiers: Sallum, en Telem, en Uri.

25. En van Israel: van de kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamin, en Eleazar, en Malchia, en Benaja.

26. En van de kinderen van Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia.

27. En van de kinderen van Zatthu: Eljoenai, Eljasib, Mattanja, en Jeremoth, en Zabad, Aziza.

28. En van de kinderen van Bebai: Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai.

29. En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth.

30. En van de kinderen van Pahath-moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maaseja, Mattanja, Bezaleel, en Binnui, en Manasse.

31. En van de kinderen van Harim: Eliezer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon.

32. Benjamin, Malluch, Semarja.

33. Van de kinderen van Hasum: Mathnai, Mattata, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse, Simei.

34. Van de kinderen van Bani: Maadai, Amram, en Uel,

Ezra 10