20. Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed; en dat volk vermeerderde, en het werd zeer machtig.
21. En het geschiedde, dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwde Hij haar huizen.
22. Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar al de dochteren in het leven behouden.