4. Want Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door alle landschappen; want die man, Mordechai, werd doorgaans groter.
5. De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen.
6. En in den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen.
7. En Parsandatha, en Dalfon, en Asfata,
8. En Poratha, en Adalia, en Aridatha,
9. En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha,