Deuteronomium 15:1-3 Statenvertaling (SV1750)

1. Ten einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken.

2. Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft uitgeroepen.

3. Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;

Deuteronomium 15