3. En de kinderen van Amram waren Aaron, en Mozes en Mirjam; en de kinderen van Aaron waren Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.
4. En Eleazar gewon Pinehas, Pinehas gewon Abisua;
5. En Abisua gewon Bukki, en Bukki gewon Uzzi;
6. En Uzzi gewon Zerahja, en Zerahja gewon Merajoth;
7. En Merajoth gewon Amarja, en Amarja gewon Ahitub;
8. En Ahitub gewon Zadok, en Zadok gewon Ahimaaz;
9. En Ahimaaz gewon Azarja, en Azarja gewon Johanan;
10. En Johanan gewon Azarja. Hij is het, die het priesterambt bediende in het huis, dat Salomo te Jeruzalem gebouwd had.
11. En Azarja gewon Amarja, en Amarja gewon Ahitub;
12. En Ahitub gewon Zadok, en Zadok gewon Sallum;
13. En Sallum gewon Hilkia, en Hilkia gewon Azarja;
14. En Azarja gewon Seraja, en Seraja gewon Jozadak;
15. En Jozadak ging mede, als de HEERE Juda en Jeruzalem gevankelijk wegvoerde door de hand van Nebukadnezar.
16. Zo zijn dan de kinderen van Levi: Gerson, Kahath en Merari.
17. En dit zijn de namen der zonen van Gerson: Libni en Simei.
18. En de kinderen van Kahath waren Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziel.
19. De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten, naar hun vaderen.
20. Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma;