1 Kronieken 23:8-25 Statenvertaling (SV1750)

8. De kinderen van Ladan waren dezen: Jehiel, het hoofd, en Zetham, en Joel; drie.

9. De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van Ladan.

10. De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier.

11. En Jahath was het hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria hadden niet vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis maar van een telling.

12. De kinderen van Kehath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziel; vier.

13. De kinderen van Amram waren Aaron en Mozes. Aaron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen.

14. Aangaande nu Mozes, den man Gods, zijn kinderen werden genoemd onder den stam van Levi.

15. De kinderen van Mozes waren Gersom en Eliezer.

16. Van de kinderen van Gersom was Sebuel het hoofd.

17. De kinderen van Eliezer nu waren dezen: Rehabja het hoofd; en Eliezer had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehabja vermeerderden ten hoogste.

18. Van de kinderen van Jizhar was Selomith het hoofd.

19. Aangaande de kinderen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, en Jekameam de vierde.

20. Aangaande de kinderen van Uzziel: Micha was het hoofd, en Jissia de tweede.

21. De kinderen van Merari waren Maheli en Musi; de kinderen van Maheli waren Eleazar en Kis.

22. En Eleazar stierf, en hij had geen zonen, maar dochters; en de kinderen van Kis, haar broeders, namen ze.

23. De kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jeremoth; drie.

24. Dit zijn de kinderen van Levi, naar het huis hunner vaderen, de hoofden der vaderen, naar hun gerekenden in het getal der namen naar hun hoofden, doende het werk van den dienst van het huis des HEEREN van twintig jaren oud en daarboven.

25. Want David had gezegd: De HEERE, de God Israels, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij zal te Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid.

1 Kronieken 23