Titus 1:3-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. die mij is toevertrouwd in opdracht van God, onze Heiland:

4. aan Titus, mijn waar kind krachtens (ons) gemeenschappelijk geloof: genade zij u en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Heiland.

5. Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling, dat gij in orde zoudt brengen hetgeen nog verbetering behoefde, en dat gij, zoals ik u opdroeg, in alle steden als oudsten zoudt aanstellen mannen,

6. die onberispelijk zijn, één vrouw hebben, die gelovige kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten.

7. Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods, niet aanmatigend, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, niet op oneerlijke winst uit,

8. maar gastvrij, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom, ingetogen,

Titus 1