Spreuken 6:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Mijn zoon, indien gij borg zijt geworden voor uw naaste,voor een vreemde uw handslag hebt gegeven;

2. als gij verstrikt zijt door de woorden van uw mond,gevangen zijt door de woorden van uw mond –

3. doe dan toch dit, mijn zoon, en red u,want gij zijt in de greep van uw naaste gekomen:ga, klamp uw naaste aan en bestorm hem;

4. gun uw ogen geen slaapen uw oogleden geen sluimering;

5. red u als een gazelle van de vangst,als een vogel uit de hand van de vogelaar.

6. Ga tot de mier, gij luiaard,zie haar wegen en word wijs:

7. hoewel zij geen aanvoerder heeft,noch leidsman, noch heerser,

Spreuken 6