11. want hun Losser is sterk;Hij zal hun rechtsgeding tegen u voeren.
12. Richt uw hart op de vermaningen uw oor op woorden van verstand.
13. Onthoud de tucht niet aan de knaap;slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van;
14. gij slaat hem wel met de stok,maar redt zijn leven van het dodenrijk.
15. Mijn zoon, indien uw hart wijs is,dan zal ook mijn hart zich verheugen;
16. dan zal mijn binnenste jubelen,wanneer uw lippen rechte dingen spreken.
17. Uw hart zij niet naijverig op de zondaren,maar beijvere zich voortdurend de Here te vrezen;
18. waarlijk, dan is er toekomsten uw verwachting wordt niet afgesneden.
19. Hoor gij, mijn zoon, en word wijs,richt uw hart op de weg.
20. Verkeer niet met wie zich te buiten gaanaan wijn en vlees;
21. want een drinker en een doorbrenger verarmen,en slaperigheid doet lompen dragen.
22. Luister naar uw vader, die u heeft verwekt;veracht uw moeder niet, wanneer zij oud geworden is.
23. Koop waarheid en verkoop ze niet,wijsheid en vermaning en verstand.