Ruth 2:4-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. En zie, Boaz kwam uit Betlehem en hij zeide tot de maaiers: De Here zij met u! Zij zeiden tot hem: De Here zegene u!

5. Toen zeide Boaz tot zijn knecht, die over de maaiers gesteld was: Bij wie behoort deze jonge vrouw?

6. De knecht, die over de maaiers gesteld was, antwoordde: Dat is een jonge vrouw uit Moab, die met Noömi meegekomen is uit het veld van Moab;

7. zij heeft gezegd: laat mij toch oplezen en inzamelen bij de schoven achter de maaiers. En zo is zij gekomen en zij is bezig geweest van de morgenstond af tot nu toe; het is iemand, die weinig thuis zit.

8. Hierop zeide Boaz tot Ruth: Hoor eens, mijn dochter, ga niet oplezen in een ander veld en ga ook niet hiervandaan; sluit u dan aan bij mijn arbeidsters, –

9. gij ziet daar het veld vóór u, dat men bezig is te maaien – en ga achter haar aan. Heb ik de knechten niet verboden u lastig te vallen? Hebt gij dorst, ga dan naar de vaten en drink van hetgeen de knechten scheppen.

Ruth 2