Richteren 20:6-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Ik nam toen mijn bijvrouw, sneed haar in stukken en zond haar rond door het gehele gebied van Israëls erfdeel, want zij hadden een gruwel, een schandelijke dwaasheid, in Israël begaan.

7. Nu zijt gij allen hier, Israëlieten. Geeft, hier, uw mening en raad!

8. Daarop stond het gehele volk als één man op en zeide: Niemand van ons zal naar zijn tent gaan; niemand van ons zal naar zijn huis terugkeren.

9. Dit is wat wij Gibea zullen aandoen: Ertegen optrekken, volgens het lot!

10. Wij zullen uit alle stammen van Israël van elke honderd mannen tien, van elke duizend honderd, van elke tienduizend duizend mannen nemen om teerkost voor het krijgsvolk te halen, om na hun komst met Gibea in Benjamin te doen zoals past bij de schandelijke dwaasheid, die het in Israël begaan heeft.

11. Zo verzamelden zich alle mannen van Israël als één man verbonden, tegen de stad.

12. De stammen van Israël zonden nu mannen door de gehele stam Benjamin met de boodschap: Wat is dat voor een kwaad, dat onder u gebeurd is?

13. Nu dan, levert die mannen, die nietswaardigen te Gibea, uit, opdat wij hen ter dood brengen en het kwaad uit Israël uitroeien. Maar de Benjaminieten wilden niet luisteren naar de stem van hun broeders, de Israëlieten.

14. Integendeel, de Benjaminieten uit de andere steden verzamelden zich te Gibea om ten strijde te trekken tegen de Israëlieten.

15. Op die dag werden de Benjaminieten uit de andere steden geteld: zesentwintigduizend man, die het zwaard konden voeren; behalve de bewoners van Gibea, waarvan geteld werden zevenhonderd uitgelezen mannen.

16. Van al dit krijgsvolk waren zevenhonderd uitgelezen mannen linkshandig, en ieder van hen slingerde met een steen tot op een haar, zonder te missen.

17. Ook de mannen van Israël werden geteld; behalve Benjamin waren het vierhonderdduizend man, die het zwaard konden voeren: deze allen waren krijgslieden.

18. De Israëlieten braken op en trokken naar Betel, waar zij God raadpleegden en zeiden: Wie van ons zal het eerst ten strijde trekken tegen de Benjaminieten? En de Here antwoordde: Juda het eerst.

19. Toen braken de Israëlieten in de morgen op en legerden zich tegen Gibea,

20. waarna de mannen van Israël ten strijde trokken tegen Benjamin; de mannen van Israël stelden zich in slagorde tegen hen bij Gibea.

21. De Benjaminieten trokken echter uit Gibea op en velden op die dag uit Israël tweeëntwintigduizend man ter aarde.

22. Maar de krijgslieden, de mannen van Israël, vermanden zich en schaarden zich wederom in slagorde op de plaats, waar zij zich de vorige dag hadden opgesteld.

23. En de Israëlieten gingen heen en weenden voor het aangezicht des Heren tot aan de avond, waarna zij de Here vroegen: Zal ik wederom ten strijde trekken tegen de zonen van mijn broeder Benjamin? En de Here zeide: Trekt tegen hen op.

Richteren 20