34. Toen Jefta naar Mispa, naar zijn huis kwam, zie, zijn dochter ging hem tegemoet met tamboerijnen en reidansen. Zij was zijn enig kind; behalve haar had hij zoon noch dochter.
35. En zodra hij haar zag, verscheurde hij zijn klederen, en riep uit: Ach, mijn dochter, gij buigt mij diep terneer en gij zijt het, die mij in het ongeluk stort; ik heb tegenover de Here een woord gesproken en kan niet terug.
36. Maar zij antwoordde hem: Vader, als gij tegenover de Here een woord gesproken hebt, doe mij dan naar wat gij beloofd hebt, nu de Here u volledig wraak verschaft heeft over uw vijanden, de Ammonieten.
37. Verder zeide zij tot haar vader: Dit worde mij vergund: geef mij twee maanden uitstel om heen te gaan, het gebergte in te trekken en met mijn vriendinnen mijn maagdom te bewenen.
38. En hij zeide: Ga; en hij liet haar voor twee maanden gaan. Toen ging zij met haar vriendinnen haar maagdom bewenen in het gebergte.