Psalmen 89:39-51 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

39. Toch hebt Gij verstoten en versmaad,Gij zijt verbolgen geweest op uw gezalfde;

40. het verbond met uw knecht hebt Gij teniet gedaan,zijn kroon ter aarde toe ontwijd;

41. al zijn muren hebt gij verbroken,zijn vestingen tot een puinhoop gemaakt;

42. allen die op de weg voorbijgingen, plunderden hem,hij werd een smaad voor zijn naburen;

43. Gij hebt de rechterhand van zijn tegenstanders verhoogd,Gij hebt al zijn vijanden verheugd;

44. ook hebt Gij de scherpte van zijn zwaard omgewend,en hem niet doen stand houden in de krijg;

45. Gij hebt zijn glans doen ophouden,en zijn troon ter aarde neergeworpen;

46. Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort,Gij hebt hem met schaamte overdekt. sela

47. Hoelang nog, o Here? Zult Gij U voortdurend verbergen,zal uw grimmigheid branden als vuur?

48. Gedenk, wat mijn levensduur is,tot welke nietigheid Gij alle mensenkinderen hebt geschapen.

49. Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal,die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk? sela

50. Waar zijn, o Here, uw vroegere gunstbewijzen,die Gij in uw trouw aan David hebt gezworen?

51. Gedenk, Here, de smaad, uw knechten aangedaan;hoe ik in mijn boezem (de hoon) van alle grote volken draag,

Psalmen 89