14. Maar ik roep tot U, o Here,des morgens komt mijn gebed vóór U.
15. Waarom, o Here, verstoot Gij mij,verbergt Gij uw aangezicht voor mij?
16. Ik ben ellendig en wegstervend van mijn jeugd aan,ik draag uw verschrikkingen, ik ben radeloos;
17. uw brandende toorn gaat over mij heen,uw verschrikkingen vernietigen mij;
18. de ganse dag omringen zij mij als water,zij omsingelen mij tezamen.
19. Vriend en metgezel hebt Gij van mij verwijderd;mijn bekenden zijn een en al duisternis.