24. Hij deed manna tot spijze op hen regenen,en schonk hun hemelkoren;
25. brood der engelen at ieder,Hij zond hun teerkost tot verzadiging.
26. Aan de hemel deed Hij de oostenwind opsteken,en voerde door zijn sterkte de zuidenwind aan;
27. Hij deed vlees op hen regenen als stof,gevleugeld gevogelte als het zand der zeeën;
28. Hij deed het vallen, midden in zijn legerplaats,rondom zijn woning.