1. Voor de koorleider. Op de wijze van: De leliën. Van David.
2. Verlos mij, o God, want het wateris gekomen tot aan de lippen;
3. ik ben verzonken in bodemloos slijk,waar ik niet kan staan;ik ben gekomen in diepe wateren,een vloed overstroomt mij.
4. Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees,mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God.
5. Talrijker dan de haren van mijn hoofdzijn zij die mij zonder oorzaak haten;machtig zijn zij die mij willen verdelgen, mijn valse vijanden;wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven.