Psalmen 66:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voor de koorleider. Een psalm. Een lied.Juicht Gode, gij ganse aarde,

2. psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam;maakt zijn lof heerlijk.

3. Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken;vanwege uw machtige grootheidbrengen uw vijanden U veinzend hulde.

4. De ganse aarde aanbidde U,en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. sela

5. Komt en ziet Gods daden;Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen:

Psalmen 66