3. Gij zijt schoner dan de mensenkinderen,liefelijkheid is over uw lippen uitgegoten;daarom heeft God u voor altoos gezegend.
4. Gord uw zwaard aan de heup, gij held,uw majesteit en uw luister;
5. ja uw luister! Rijd voorspoedig uit, voor de zaakvan waarheid, ootmoed en recht,uw rechterhand lere u geduchte daden:
6. uw pijlen zijn gescherpt – volken zijn onder u –zij dringen in het hart van des konings vijanden.
7. Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig,uw koninklijke scepter is een rechtmatige scepter.
8. Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid;daarom heeft, o God, uw God u gezalfdmet vreugdeolie boven uw metgezellen;
9. mirre, aloë en kassia zijn al uw klederen;uit ivoren paleizen verheugt u snarenspel;
10. koningsdochters zijn onder uw geliefden;de gemalin staat aan uw rechterhand in goud van Ofir.
11. Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor,vergeet uw volk en het huis van uw vader,
12. laat de koning uw schoonheid begeren,want hij is uw heer; buig u dus voor hem neder.