4. Here, Gij deedt mij opkomen uit het dodenrijk,Gij hebt mij leven gegeven,zodat ik niet in de groeve nederdaalde.
5. Psalmzingt de Here, gij zijn gunstgenoten,en looft zijn heilige naam;
6. want een ogenblik duurt zijn toorn,een leven lang zijn welbehagen;des avonds vernacht het geween,tegen de morgen is er gejuich.
7. In mijn onbezorgdheid had ik gedacht:ik zal nimmer wankelen –
8. Here, door uw welbehagen hadt Gij mijn berg bevestigd –Gij verborgt uw aangezicht, ik stond verschrikt.
9. Tot U, Here, riep ik,en tot de Here smeekte ik om genade:
10. Wat voor gewin ligt er in mijn bloed,in mijn nederdalen in de groeve?Kan het stof U loven,kan dat uw trouw vermelden?
11. Hoor, Here, en wees mij genadig, Here, wees mij een helper.