12. Hij stelde het duister tot zijn omhulsel,tot zijn beschutting rondom Zich:duistere wateren, wolkengevaarten.
13. Van de glans vóór Hem verdwenen zijn wolken,hagel en vurige kolen.
14. De Here deed de donder in de hemel weerklinken,de Allerhoogste verhief zijn stem – [hagel en vurige kolen].
15. Hij schoot zijn pijlen en verstrooide hen,hij slingerde bliksemen en bracht hen in verwarring.
16. Toen werden de beddingen der wateren zichtbaaren de grondvesten der wereld kwamen blootvanwege uw dreigen, o Here,vanwege het blazen van de adem van uw neus.