2. Laat het oordeel over mij van uw aangezicht uitgaan:uw ogen schouwen wat recht is.
3. Toetst Gij mijn hart, onderzoekt Gij des nachts,beproeft Gij mij, Gij vindt niets;wat ik ook bedenk, mijn mond overtreedt niet.
4. Wat betreft daden van mensen,naar het woord uwer lippen heb ik mij gewachtvoor de paden van de geweldenaar;
5. mijn treden hielden uw spoor,mijn schreden wankelden niet.