Psalmen 139:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. nam ik vleugelen van de dageraad,ging ik wonen aan het uiterste der zee,

10. ook daar zou uw hand mij geleiden,uw rechterhand mij vastgrijpen.

11. Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen,dan is de nacht een licht om mij heen;

12. zelfs de duisternis verbergt niet voor U,maar de nacht licht als de dag,de duisternis is als het licht.

13. Want Gij hebt mijn nieren gevormd,mij in de schoot van mijn moeder geweven.

14. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid,wonderbaar zijn uw werken;mijn ziel weet dat zeer wel.

15. Mijn gebeente was voor U niet verholen,toen ik in het verborgene gemaakt werd,gewrocht in de diepten van het aardrijk;

16. uw ogen zagen mijn vormeloos begin;in uw boek waren zij alle opgeschreven,de dagen, die geformeerd zouden worden,toen nog geen daarvan bestond.

17. Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God,hoe overweldigend is haar getal.

18. Wilde ik ze tellen, zij zijn talrijker dan het zand;als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U.

19. O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht– gij, mannen des bloeds, wijkt van mij –

Psalmen 139