Psalmen 136:5-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. die met verstand de hemel schiep,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

6. die de aarde op de wateren uitbreidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

7. die de grote lichten maakte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

8. de zon tot heerschappij over de dag,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

9. de maan en de sterren tot heerschappij over de nacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

10. die Egypte sloeg in zijn eerstgeborenen,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

11. en Israël uit hun midden uitleidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

12. met sterke hand en met uitgestrekte arm,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

13. die de Schelfzee in tweeën sneed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

14. en Israël er middendoor deed trekken,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

15. en Farao met zijn leger in de Schelfzee stortte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

16. die zijn volk door de woestijn voerde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

17. die grote koningen versloeg,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

18. en geweldige koningen doodde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

19. Sichon, de koning der Amorieten,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

Psalmen 136