Psalmen 136:11-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. en Israël uit hun midden uitleidde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

12. met sterke hand en met uitgestrekte arm,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

13. die de Schelfzee in tweeën sneed,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

14. en Israël er middendoor deed trekken,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

15. en Farao met zijn leger in de Schelfzee stortte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

16. die zijn volk door de woestijn voerde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

17. die grote koningen versloeg,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

18. en geweldige koningen doodde,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

19. Sichon, de koning der Amorieten,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

20. en Og, de koning van Basan,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

21. die hun land ten erfdeel gaf,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

22. ten erfdeel aan Israël, zijn knecht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

23. die in onze vernedering onzer gedacht,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

24. en ons aan onze tegenstanders ontrukte,want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid;

Psalmen 136