7. Hij doet dampen opstijgenvan het einde der aarde,Hij maakt bliksemen bij de regen,Hij doet de wind uit zijn schatkamers uitgaan.
8. Hij was het, die de eerstgeborenen van Egypte sloeg,zowel mens als dier;
9. die tekenen en wonderen in uw midden zond, Egypte,tegen Farao en al zijn knechten;
10. Hij was het, die grote volken versloegen machtige koningen doodde:
11. Sichon, de koning der Amorieten,Og, de koning van Basan,en alle koninkrijken van Kanaän;
12. die hun land ten erfdeel gaf,ten erfdeel aan Israël, zijn volk.
13. O Here, uw naam is tot in eeuwigheid, Here, uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.
14. Want de Here doet zijn volk recht,over zijn knechten ontfermt Hij Zich.
15. De afgoden der heidenen zijn zilver en goud,het werk van mensenhanden.
16. Zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet,
17. zij hebben oren, maar horen niet,ook is er geen adem in hun mond.