118. Gij verwerpt allen die van uw inzettingen afdwalen,want hun bedrog is ijdel.
119. Alle goddelozen der aarde doet gij weg als schuim,daarom heb ik uw getuigenissen lief.
120. Mijn vlees beeft van schrik voor U,ik vrees voor uw oordelen.
121. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan,geef mij niet over aan mijn verdrukkers.
122. Wees borg voor uw knecht ten goede,laten overmoedigen mij niet verdrukken.
123. Mijn ogen smachten naar uw heil,en naar het woord uwer gerechtigheid.
124. Doe met uw knecht naar uw goedertierenheid,en leer mij uw inzettingen.