1. Niet ons, o Here, niet ons,maar uw naam geef eer,om uw goedertierenheid, om uw trouw.
2. Waarom zouden de heidenen zeggen:Waar is toch hun God?
3. Onze God is in de hemel,Hij doet al wat Hem behaagt.
4. Hun afgoden zijn zilver en goud,het werk van mensenhanden;
5. zij hebben een mond, maar spreken niet,zij hebben ogen, maar zien niet,
6. zij hebben oren, maar horen niet,zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7. hun handen – maar zij tasten niet,hun voeten – maar zij gaan niet,zij geven geen geluid met hun keel.
8. Wie hen maakten, zullen worden als zij,ieder die op hen vertrouwt.