Psalmen 109:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. met woorden van haat omringen zij mijen zij bestrijden mij zonder oorzaak;

4. tot loon voor mijn liefde weerstaan zij mij,maar ik ben een en al gebed;

5. zij laden kwaad op mij in plaats van goed,en haat tot loon voor mijn liefde.

6. Stel een goddeloze als rechter over hem,een aanklager sta aan zijn rechterhand;

7. voor het gericht gedaagd, ga hij als schuldige uit,zijn gebed worde tot zonde;

8. mogen zijn dagen weinige zijn,moge een ander zijn ambt nemen;

9. mogen zijn kinderen wezen worden,zijn vrouw weduwe;

10. mogen zijn kinderen overal ronddolen en bedelen,en opgejaagd worden uit hun puinhopen.

11. De schuldeiser aze op zijn ganse bezit,vreemden mogen plunderen wat hij met moeite verwierf;

12. hij hebbe niemand, die hem liefde blijft bewijzen,niemand ontferme zich over zijn wezen;

13. zijn nakroost zij ter uitroeiing,in het volgend geslacht worde hun naam uitgewist.

Psalmen 109