Psalmen 109:18-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. hij bekleedde zich met vloek als met zijn gewaad –die kome als water in zijn binnenste,als olie in zijn gebeente;

19. die zij hem als een kleed waarin hij zich hult,als een gordel die hij bestendig draagt.

20. Dit zij van de Here het loon van mijn belagers,en van hen die kwaad tegen mij spreken.

21. Maar Gij, Here Here, handel met mij om uws naams wil,red mij, want rijk is uw goedertierenheid;

22. want ik ben ellendig en arm,mijn hart is doorwond in mijn binnenste;

23. als een schaduw die zich verlengt, ga ik heen,als een sprinkhaan word ik afgeschud;

24. mijn knieën knikken van het vasten,mijn vlees is vermagerd, zonder vet;

25. daarom ben ik hun tot een smaad geworden;als zij mij zien, schudden zij het hoofd.

26. Help mij, Here, mijn God,verlos mij naar uw goedertierenheid,

27. opdat zij erkennen, dat dit uw hand is,dat Gij, o Here, het gedaan hebt.

28. Al vloeken zij – wil Gij zegenen;al verheffen zij zich – laat hen te schande worden,maar uw knecht moge zich verheugen.

29. Dat mijn belagers met smaad bekleed worden,en zich in hun schande hullen als in een mantel.

30. Ik zal de Here met luider stem loven,ik zal Hem lofzingen te midden van velen;

Psalmen 109