Psalmen 107:17-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Er waren dwazen, die wegens hun zondige wandelen wegens hun ongerechtigheden gepijnigd werden;

18. hun ziel gruwde van elke spijze,zij waren de poorten des doods nabij.

19. Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij verloste hen uit hun angsten;

20. Hij zond zijn woord, Hij genas henen deed hen aan de groeve ontkomen.

21. Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen;

22. dat zij lofoffers offerenen zijn werken met gejubel vertellen.

23. Er waren er, die met schepen de zee bevoeren,die handel dreven op de grote wateren.

24. Zij zagen de werken des Herenen zijn wonderen in de diepte.

25. Hij sprak en deed een stormwind opsteken,die haar golven omhoog hief;

26. zij rezen ten hemel, zonken neer in de waterdiepten,hun ziel verging van ellende;

27. zij tuimelden en wankelden als een beschonkene,al hun wijsheid werd verslonden.

28. Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid,en Hij voerde hen uit hun angsten;

29. Hij maakte de storm tot een zacht suizen,zodat de golven stil werden.

30. Zij verheugden zich, omdat die tot rust kwamen,en Hij leidde hen naar de haven van hun begeerte.

31. Dat zij de Here loven om zijn goedertierenheiden om zijn wonderen aan de mensenkinderen;

32. dat zij Hem verhogen in de gemeente des volks,en Hem loven in de raad der oudsten.

33. Hij maakt stromen tot een woestijnen waterbronnen tot een dorstig land;

34. vruchtbaar land tot zoute grondwegens de boosheid van wie daar wonen;

35. Hij maakt de woestijn tot een waterpoelen dorstige grond tot waterbronnen.

Psalmen 107